Astrids geadopteerde zoon bleek geen wees te zijn: ‘Ik wilde mijn kind en zijn moeder weer ­samen zien’

Astrid Lammers (50) heeft drie dochters en een geadopteerde zoon uit Ethiopië. Zijn ouders waren gestorven aan aids. Tenminste, dat was haar altijd verteld. Totdat in 2011 een reportage van Brandpunt over misstanden bij adoptieprocedures twijfels zaaide bij Astrid.

 

Op tafel bij Astrid thuis ligt haar kersverse boek Nieuwe Bloem, over de zoektocht naar de biologische ouders van haar adoptiezoon en de wonderlijke gebeurtenissen die daartoe de aanzet zijn geweest. Op de cover een mooi geschilderd portret van haar kind. “Noah heeft de eerste twee uur vrij, dus je zult hem straks nog wel even zien,” zegt Astrid. Ze straalt als ze zijn naam noemt. “Hij is als peuter van twee bij ons komen wonen, in 2004. Met mijn man – nu ex-man – en onze drie dochters die toen vijf, zeven en negen waren, zijn we naar Ethiopië gereisd om hem op te halen. Van begin af aan hoorde Noah helemaal bij ons gezin en onze band is in de loop van de tijd alleen maar hechter geworden. Jarenlang wisten we niet beter dan dat zijn biologische ouders waren overleden. De zoektocht naar zijn afkomst is begonnen met een uitzending van Brandpunt in 2011. Door een paar mensen was ik op de documentaire Kinderen te koop geattendeerd, over de fouten die werden gemaakt bij adoptieprocedures van kinderen uit Ethiopië. Natuurlijk wilde ik die uitzending graag zien, niet omdat ik twijfelde aan de procedure rondom onze zoon, ‘ons’ adoptiebureau vertrouwde ik, maar gewoon, omdat we zelf ook een geadopteerd kind hadden. Noah was destijds al bijna acht jaar bij ons.”
Aan het einde van de Brandpuntreportage kwam een Ethiopische vrouw in beeld. Ze was naar de redactie gekomen om haar verhaal te doen. De documentairemaker Aart Zeeman besloot één minuut op te nemen in zijn reportage, omdat het zo schrijnend illustreerde wat hij wilde aantonen.
“Ik zag een zeer geëmotioneerde vrouw die vertelde over het enige kind van haar zus, een jongetje dat acht jaar daarvoor zonder toestemming van zijn moeder ter adoptie was afgestaan. Ze was wanhopig op zoek naar haar zoon. Alles bij elkaar duurde de oproep nog geen minuut, maar ik zat ineens helemaal te trillen op de bank. Haar woorden kwamen zo bij me binnen.”

Navraag
Wat wist ze eigenlijk over de achtergrond van haar zoon, vroeg Astrid zich na die uitzending af? Op de vragen die ze steeds had gesteld, had ze weinig concrete antwoorden gekregen. “Zo had ik geen geboorteakte van Noah, geen naam van zijn ouders en ook hun overlijdensakte niet. Het enige wat ons was verteld, was dat ze overleden waren aan aids. Ik was ervan overtuigd dat we het goede deden. Dat we een kind zonder ouders een warm nest gaven en een toekomst in Nederland. Er waren in die tijd zoveel aidswezen, dat je ook niet opkeek van een kind zonder ­ouders. Ik vond het logisch dat de betrokken organisaties niet veel over hem wisten, al was dat wel heel jammer voor Noah. Ik denk dat het belangrijk is voor een kind om zijn afkomst te kennen, zeker in de puberteit als hij op zoek gaat naar zijn eigen identiteit.”
De volgende dag belde Astrid naar het ­adoptiebureau om te informeren naar de adoptieprocedure van Noah. Het bureau wist van de documentaire af en beloofde contact op te nemen met de redactie van Brandpunt. “Diezelfde dag werd ik teruggebeld met de mededeling dat ze bij Brandpunt op basis van alle gegevens dachten dat mijn zoon zelfs weleens het jongetje zou kunnen zijn om wie het draaide in die noodoproep, maar dat ze dit niet hard konden maken en ook niet wilden meewerken aan het verstrekken van verdere informatie. Ook het weeshuis van Noah had geen andere informatie voor mij. Ik moest maar blijven uitgaan van de feiten die er nu lagen: Noahs ouders waren gestorven.”
Maar deze berichten veroorzaakten onrust en twijfel bij Astrid. Was ze daarom zo geraakt geweest bij het zien van die oproep? En waarom moest dit nu gebeuren, middenin een heel drukke periode van haar leven? Deze onzekerheid kon ze er helemaal niet bij hebben.

Wonderlijk
Een jaar na de uitzending van Brandpunt deed zich opnieuw een opmerkelijke gebeurtenis voor waardoor het onderwerp adoptie weer vol op ­Astrids agenda kwam te staan. “Met mijn nieuwe vriend ging ik een paar dagen naar Maastricht. Tijdens het ontbijt in het hotel zag ik een bekend gezicht voorbijkomen. Ik herkende hem maar kon hem niet meteen thuisbrengen. Tot ik het ineens wist: dit was de man van de documentaire, Aart Zeeman. Hoe onwaarschijnlijk ook, hij zat daar te ontbijten, in hetzelfde hotel! Dit was een gouden kans, die ik voor Noah niet kon laten liggen. Ik móest hem aanspreken.”
In dat gesprek bleek Aart Zeeman wel degelijk heel betrokken te zijn bij ­Astrids verhaal. Dat hij niet wilde meewerken aan het verstrekken geven van informatie was niet waar en maakte hem zelfs boos. Hij vroeg om haar vragen te mailen, zodat hij ze kon doorsturen naar zijn contactpersoon in Ethiopië, Emebet.
“Ik was helemaal beduusd van deze bijzondere ontmoeting. Hoe toevallig was het dat ik in Maastricht juist hém tegen het lijf mocht lopen? Zodra het kon, mailde ik al m’n vragen naar hem. En al binnen drie weken kreeg ik antwoord van Emebet.”

Antwoorden
Emebet had in 2009 in Ethiopië onderzoek gedaan naar adoptieprocedures van 19 kinderen, in opdracht van het bureau dat ook de adoptie van Noah had geregeld. De toenmalige directeur had namelijk twijfels bij de procedures en wilde een en ander duidelijk hebben. “Noah bleek zelfs een van die 19 kinderen te zijn geweest van wie ze de procedure had onderzocht. En al snel – dus ook in 2009 – had Emebet de vrouw gevonden die naar alle waarschijnlijkheid Noahs biologische moeder was. De uitslag van dit onderzoek was naar het adoptiebureau gegaan, maar ik heb hierover nooit bericht gekregen, ondanks het feit dat ik regelmatig ­navraag deed. Maar nu kreeg ik van Emebet eindelijk uitgebreid antwoord op al mijn vragen. Het was haast niet te ­bevatten wat ik allemaal las. De vrouw die waarschijnlijk Noahs moeder was, had alleen gestaan voor de zorg van haar kind. Ze had geen afstand van Noah gedaan, maar hem achtergelaten bij familie, omdat zij in een ander dorp moest gaan werken in de huishouding. De familie kon of wilde niet voor hem zorgen en liet hem achter bij een vrouw in de buurt. Een maatschappelijk werker van het ziekenhuis daar had Noah vervolgens meegenomen. Hij kreeg een andere naam, een andere geboortedatum en werd voor adoptie aangemeld… Het raakte me zo diep, toen de betekenis van al die antwoorden tot me doordrong. Noahs moeder was helemaal niet gestorven, en zijn vader waarschijnlijk ook niet. Ze lééfden, ze hadden een naam. Noahs moeder heette Tigist. Wat moest dit vreselijk voor haar zijn. Een zoon die zo ver van haar vandaan woonde, haar taal niet sprak, door vreemde mensen werd opgevoed en die ook nog eens een andere naam droeg dan die zij hem bij zijn geboorte had geschonken. Volgens Emebet wilde Noahs moeder heel graag weten hoe het met hem was, en of hij gezond was. En wat ook zo ongelooflijk was, de vrouw die haar oproep op tv had gedaan, was de tweelingzus van Tigist.”

Zekerheid
Vanaf dat moment wist Astrid wat haar volgende stap zou zijn: “Ik wilde niets liever dan moeder en zoon een keer bij elkaar brengen. Hoe helend zou dat voor hen allebei zijn? Ik gunde Noah zijn roots en ik gunde het zijn moeder om haar zoon weer te ontmoeten, om met eigen ogen te zien dat het goed met hem ging en om contact met hem te leggen. Ze had al zoveel van hem moeten missen de afgelopen jaren.”
Zonder dat Noah – inmiddels negen – wist van Astrids plannen, sprak hij in diezelfde tijd de wens uit om een keer samen met Astrid en zijn zussen naar Ethiopië te gaan. “Alsof hij er een antenne voor had! Hij kende natuurlijk het verhaal hoe we hem met z’n allen daar hadden opgehaald en wilde nu heel graag zelf een kijkje gaan nemen in zijn geboorteland. Daarmee was het voor mij helemaal duidelijk: de tijd was er rijp voor, die reis naar Ethiopië gingen we maken. En misschien, misschien… zouden we zijn biologische moeder ­kunnen ontmoeten, maar dat had ik hem nog niet verteld.”
Voordat ze de reis daadwerkelijk ging organiseren had Astrid een ontmoeting met Emebet, die een paar weken in Nederland was. “Emebet vertelde dat Tigist, nadat ze erachter was gekomen dat haar zoon was weggegeven voor adoptie, jarenlang erg in de war was geweest. Nog regelmatig belde ze ­Emebet met de vraag of ze nieuws had over haar zoon. Maar ondanks dat het beter met haar ging sinds ze haar huidige man had leren kennen, was Tigist nog steeds niet in staat om voor Noah te zorgen. Ze zou ook geen juridische stappen ondernemen om hem terug te eisen. Dat was een geruststelling, want ook dát ging natuurlijk door mijn hoofd. Ik wilde Noah niet kwijt, hij is mijn zoon, wettelijk bij adoptie vastgelegd. Toch wilde ik in mijn hart niets ­liever dan dat Noah en zijn moeder ­elkaar zouden ontmoeten. Maar ik wilde mijn zoon niet aan iemand voorstellen die uiteindelijk tóch niet zijn moeder zou blijken te zijn. Emebet wilde me helpen een DNA-onderzoek te regelen. Als Tigist ermee instemde, zou ze naar haar toegaan om wat wangslijmvlies af te nemen.”
Nu de zoektocht zo concreet geworden was, vond Astrid het tijd om ook Noah op de hoogte te brengen van alle nieuwe ontwikkelingen. Ze vertelde hem dat zijn biologische moeder misschien nog leefde, maar dat DNA-onderzoek daarover pas echt zekerheid kon bieden.
“Hij reageerde enthousiast, toen hij dit hoorde: ‘Vet! Nu heb ik ook een biologische moeder net als Yonas.’ Zijn vriendje Yonas was ook geadopteerd uit Ethiopië. Wat ik zelf ook bijzonder vind is dat we precies op zijn tiende verjaardag het DNA-onderzoek hebben kunnen doen. Die dag ging Noahs ­materiaal op de bus naar het onderzoekscentrum. En zestien dagen later, uitgerekend op zijn kinderfeestje, werd de brief met de uitslag bezorgd. Ik pak de envelop en zie hem schrikken. Grote, ­bezorgde ogen kijken me aan. ‘Is ze het niet?’ vraagt hij onzeker. Alleen maar dat: is ze het niet? Hoe weet hij zo zeker dat het om dé envelop gaat? Dan zeg ik zachtjes, overmand door emoties: ‘Ja, ze is het wel.’ Heel blij kijkt hij me aan. Dan maakt hij een dansje zoals voetballers plegen te doen nadat ze een doelpunt hebben gescoord. Twee keer. Snel kijkt hij links en rechts. Niemand heeft het toch gezien, hè? Dan gaat zijn gezicht weer in de plooi. ‘Wil je het je vrienden vertellen?’ vraag ik. ‘Nee,’ klinkt het stellig.”

Ontmoeting
In de daaropvolgende kerstvakantie reisde Astrid met haar vier kinderen naar Ethiopië. Het werd een onvergetelijke rondreis, met als hoogtepunt de ontmoeting met Tigist en haar man. Emebet had alle contacten gelegd en ook getolkt voor beide families. “Het was heel emotioneel allemaal. En niet alleen voor Noah. Het was voor iedereen indrukwekkend. Ook om te zien hoe zijn moeder daar woont, om samen met haar foto’s te kijken en ervaringen uit te wisselen. Tot onze grote verbazing bleek Tigist een foto van Noah te hebben van toen hij zes was! Iemand moest haar die foto dus gegeven hebben, iemand die ervan wist dat Noahs moeder nog leefde.”
Astrid en haar gezin hadden tijdens deze rondreis ook een afspraak gemaakt met de directrice van het Fosterhome, waar ze Noah destijds hadden ­opgehaald en bij wie Astrid nu graag haar verhaal wilde doen.
“Het is echt ongelooflijk! De directrice van het kindertehuis heeft waarschijnlijk al die tijd gewoon geweten dat ­Noahs moeder nog leeft. En dat is ons dus nooit verteld. Dat heb ik zelf moeten ontdekken. Toen we haar confronteerden met Noahs biologische moeder die erbij was, was haar enige verweer: ‘Ik heb bij wet goed gehandeld.’ Over haar motieven tasten we nog altijd in het duister. Misschien heeft ze dit kind met de beste bedoelingen een goede toekomst willen geven. Dat zou kunnen. Het had alleen zuiver moeten gaan. Misschien had Tigist dan wel toestemming gegeven voor de adoptie. Toen ik Noah kreeg was hij er lichamelijk slecht aan toe. Ik vermoed dat hij was gestorven als hij daar was gebleven. Maar misschien was zijn moeder met financiële steun beter af geweest, dan had ze haar kind bij zich kunnen houden. Ik ben blij dat ik ­Tigist heb ontmoet, er was écht contact. Ik voelde haar verdriet, maar weet ook dat ze de situatie accepteert. Ze weet dat Noah het bij ons goed heeft en daar heeft ze vrede mee.”
Astrid kijkt op de klok. “Hij moet nu wel naar school, hoor.” Ze roept hem. Noah komt binnen. Een mooie jongen van bijna veertien, die je met zijn grote ogen een tikkeltje verlegen aankijkt als hij zich voorstelt. Hij verdwijnt via de achterdeur naar de tuin, waar hij zijn fiets pakt. “Ik zwaai hem even uit,” zegt Astrid. “Hij zwaait altijd tot het laatste moment, dat is voor hem belangrijk.” Ze zwaait tot haar zoon uit het zicht is. Dan draait ze zich om, met de lach voor Noah nog op haar gezicht.

Tekst: Sanne Prins

Astrid

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *