Schipbreuk: De droomreis van Marjan en Wilbert eindigde in een drama

In de zomer van 2014 gaan Marjan (45) en haar vriend Wilbert (45) op vakantie naar Indonesië. Tijdens een lange boottocht gaat het echter helemaal mis. Hun schip vergaat en twee dagen en twee nachten lang dobberen ze hulpeloos rond midden op zee, zonder eten of drinken, hangend aan een kleine sloep, wachtend op hulp die misschien wel nooit zal komen…

“Mijn vriend Wilbert en ik kenden elkaar anderhalf jaar toen we besloten om op vakantie naar Indonesië te gaan. Ook Wilbert was enthousiast. Als steward bij de KLM had hij al heel wat van de wereld gezien, maar Indonesië kende hij nog niet zo goed.
In de zomer van 2014 namen we het vliegtuig. Indonesië was een prachtig land en ik was onder de indruk van de rijstvelden, de tempels en de mooie zonsondergangen. Wilbert wilde graag komodovaranen in het wild zien en we besloten een soort van cruise naar het eiland Komodo te maken, waar deze dieren voorkomen. In alle vroegte werden we opgehaald met de bus. Een gids nam het programma voor de vierdaagse reis met ons door. Toen we te horen kregen dat we maar liefst zestien uur op open zee zouden varen, leek me dat vooral een spannend avontuur. Ook toen ik in de haven onze houten boot zag liggen, had ik geen twijfels. Wat kon ons nou gebeuren? Duizenden toeristen waren ons al voorgegaan. Bovendien was ik dol op de zee en had ik als kind veel gezwommen.
Aan boord maakten we kennis met iedereen. Naast vier bemanningsleden en onze gids Salih, waren we met twintig toeristen van verschillende nationaliteiten. Er waren bijvoorbeeld drie andere Nederlanders, twee Duitse vriendinnen, een echtpaar uit Nieuw-Zeeland en een aantal Spanjaarden en Italianen aan boord.”

Deining
“Het was al schemerig toen de boot werd stilgelegd en we mochten snorkelen. Ik stond als eerste klaar met een snorkel en sprong overboord. Direct werd ik door de stroming meegesleurd. Binnen een paar seconden dreef ik honderden meters weg. Slechts met veel moeite kon ik weer bij de boot komen. Trillend klom ik er weer in. ‘Zijn jullie helemaal gek geworden?’ riep ik hartstikke kwaad uit. ‘Hier snorkelen is levensgevaarlijk!’ Sussend zei de bemanning in gebrekkig Engels dat ze de situatie een beetje verkeerd hadden ingeschat. We zouden wat verder varen, naar een rustige plek. Voor mij hoefde het niet meer zo nodig. Ik had wel even genoeg van de zee.
Na het eten – het was inmiddels helemaal donker geworden – klonk er opeens lawaai. We bleken op een rif gelopen te zijn. We zaten vast en moesten wachten tot het hoogwater werd. Wilbert en ik reageerden een beetje lacherig, maar een paar andere passagiers waren lichtelijk in paniek. Niet nodig, werd ons gezegd. Er was geen schade aan de boot en als we wilden, mochten we overstappen op een grotere boot die achter ons voer. Een kleine twee uur later dreven we los van het rif en maakte de boot eindelijk een doorstart. Opgelucht gingen we slapen.
De volgende ochtend meerden we aan in een prachtige baai bij een idyllisch eiland. Nu kon het genieten beginnen! Na een lekker ontbijtje gingen we zwemmen en namen we een douche onder een waterval. ’s Middags na de lunch zouden we aan de grote oversteek van zestien uur beginnen.
Het eerste uur op zee lagen we met z’n allen relaxed op het dek. Maar de deining werd heftiger. Met regelmaat stond er iemand misselijk aan de reling van de boot. Zeeziek! Ik zat op een bankje aan de rand van de boot en moest me vasthouden om niet overboord te slaan. Uiteindelijk besloten Wilbert en ik naar onze kajuit te gaan, zodat we konden liggen. Door de patrijspoort van onze hut keek ik naar buiten. Ik zag een strakblauwe hemel, maar de golven waren enorm. Waar zijn we aan begonnen? dacht ik.
Tegen etenstijd sleepten we ons zo misselijk als een hond naar het voordek. ‘Als je moet overgeven, heb je in ieder geval wat in je maag,’ zeiden we tegen elkaar. Na het eten gingen we snel terug naar bed. Ik voelde me beroerd en dacht: dit is echt de meest verschrikkelijke nacht van mijn leven!”

Chaos
“Uiteindelijk viel ik in slaap, maar midden in de nacht schrok ik wakker. De boot lag stil. Wilbert en ik hoorden allemaal rare geluiden komen uit het motorruim onder onze hut. Wat was er nu weer aan de hand? Snel kleedden we ons aan. Op de gang schreeuwde iedereen door elkaar heen en het zag er blauw van de rook. Rook ik diesel? Wat er precies aan de hand was, wisten de bemanning en onze gids ons niet te vertellen. Of wilden ze het niet zeggen?
De motor bleek kapot te zijn en er was geen radio aan boord. Ook met onze telefoons lukte het niet om iemand te pakken te krijgen, we zaten te ver op zee. Er zou geen hulp komen, dat was ons wel duidelijk. Dit gebeurt niet echt, zei een stem in mijn hoofd. Dit kon toch niet waar zijn?
Met een paar man gingen we op zoek naar reddingsvesten. We vonden ze in het ruim, dat inmiddels vol water stond. De vesten waren oud en versleten en bestonden slechts uit een paar blokken piepschuim met touwtjes ertussen. Beter iets dan niets, dacht ik, en trok er eentje aan.
Terwijl de boot steeds meer water maakte, verzamelden we ons op het voordek. Er heerste complete chaos. Er werd in verschillende talen door elkaar geschreeuwd. Twee van de vier bemanningsleden begonnen doeken om lange stukken hout te wikkelen. Die staken ze in brand, in de hoop met het vuur de aandacht van andere boten te trekken. Wilbert en ik schrokken. Er lag brandbare diesel over het hele dek én in het water om de boot heen. Levensgevaarlijk! Intussen vroeg een van de twee Duitse vriendinnen aan mij of we dood zouden gaan. ‘Elk moment dat we aan boord van de boot kunnen blijven, zijn we dichter bij redding. Het komt vast wel goed!’ zei ik enigszins kalm.”

Overboord
“Het was pikdonker, er was geen verlichting. De boot rolde op de golven alle kanten op. We waren allemaal bang en hadden geen idee wat we moesten doen. Plots stak Wilbert zijn hand op. Met luide stem riep hij in het Engels dat iedereen naar hem moest luisteren. Hij vertelde dat hij als steward getraind was om te handelen in crisissituaties. Ook droeg hij ons op om onze reddingsvesten te controleren. Zijn instructies brachten rust. We hadden nu iets waar we ons op konden focussen. De paniek verdween, we voelden ons iets minder hulpeloos. Wilbert kroop over het dek naar een plastic mand met snorkels en duikmaskers en deelde deze uit. Ook besprak hij met anderen welke uitgangen we konden gebruiken.
Plotseling kwam er een enorme golf die iedereen overboord sloeg. Draaiend en heen en weer gesmeten door het water belandde ik in de donkere zee. Rustig blijven, dacht ik, je komt altijd bovendrijven. Proestend kwam ik boven. Het verbaasde me dat het zeewater niet koud was en ik voelde opluchting. We zouden niet onderkoeld raken. Ik red het wel in het water, sprak ik mezelf bemoedigend toe.
Het was een viertal mensen gelukt om in een kleine aluminium sloep te klimmen, die daarmee bijna vol was. Zestien anderen, waaronder ik, hingen aan de rand. De bemanning bleek nog op het achterdek van het schip te zijn. Het touw dat de sloep met het schip verbond, werd doorgesneden. We waren bang dat we de diepte in gesleurd zouden worden als het wrak zou zinken.
We probeerden bij het wrak in de buurt blijven, want op die manier waren we zichtbaarder en zouden we dus sneller ontdekt worden. We dreven echter in een moordend tempo af. Twee uur heeft het ons gekost om het wrak weer te bereiken. Het schip lag in een hoek van vijfenveertig graden in de woeste golven, met de punt naar beneden en sommige bemanningsleden in het kraaiennest.
Al die tijd hing ik aan de sloep of zwom ik ernaast. Steeds wanneer ik met mijn voeten de voeten van iemand anders raakte, sloeg er een golf van angst door me heen. Zouden hier haaien zitten? vroeg ik me af. Ik nam me voor om me zo min mogelijk te bewegen, zodat ik onopgemerkt zou blijven voor enge dieren. Ik voelde me vreselijk!
Tussen hoop en vrees beleefden we deze donkere nacht. Om beurten kropen we even in de sloep, zodat we wat konden rusten. Het was doodstil. Iedereen was in zichzelf gekeerd. Er spookte van alles door mijn hoofd. Wat er allemaal mis kon gaan, of er haaien zouden zitten, of we dit zouden overleven…
In de verte zag ik een vuurrood licht. Was het een vulkaaneiland, waaruit lava stroomde? Er was vast land in de buurt. Er zou vast zo een boot voorbijkomen om ons te redden. ‘Wij gaan dit samen redden,’ zeiden Wilbert en ik tegen elkaar.”

Dilemma
“In de ochtend besefte ik dat ik niet echt honger had. Wel erge dorst. Eigenlijk een beetje bizar, met al dat water om me heen. In een poging om de moed erin te houden, riep ik dat we die avond vast ergens op een strand aan de witte wijn zouden zitten en dat we dan om de hele situatie zouden kunnen lachen. Er kon elk moment een
bootje of een vliegtuig aankomen om ons te redden!
Hoe hoger de zon aan de hemel kwam te staan, hoe meer hoop we kregen. We kletsen wat en probeerden positief te blijven. Maar de uren verstreken, terwijl de zon langs de hemel trok. Iedereen verzonk opnieuw in gedachten. Wachtend, tot we gered zouden worden.
Praten met de bemanning had geen enkele zin. Ze vormden samen een front en negeerden onze vragen.
Er waren trouwens grotere problemen om te bespreken, want het wrak begon namelijk te zinken. We waren dus vanuit de lucht bijna niet zichtbaar meer. De vraag was vervolgens: wat gaan we doen? Blijven we bij het schip of proberen we al zwemmend een eiland te bereiken?
We besloten met de hele groep te gaan zwemmen. Wilbert en ik keken elkaar aan. De afstand naar het eilandje in de verte was moeilijk in te schatten. Het kon wel tien kilometer verderop liggen. Of dertig kilometer. Voor iemand die niet echt getraind was, zou zo ver zwemmen vrijwel onmogelijk zijn. Zeker met een sterke stroming en een oud zwemvest, dat me nauwelijks boven de golven hield. We moesten en zouden de sloep meenemen op onze zwemtocht. Die kon dan als rustplaats dienen.
Met bootje en al vertrokken we vervolgens richting het eiland. We wisselden elkaar af en kropen om beurten in en uit de sloep. In het water trok ik of duwde ik de boot. Wanneer ik in de boot zat, was ik aan het peddelen of hozen. Onze handen waren verweekt en zaten vol splinters, onze gezichten waren zwaar verbrand door de felle zon. Ik was zo moe en mijn emoties begonnen op te spelen. Behalve bang en verdrietig was ik ook boos. We hadden ontdekt dat de proviand die we hadden meegenomen, was opgegeten door de gids en de vier bemanningsleden. Ik nam het hun tot in het diepst van mijn hart kwalijk dat zij ons in deze situatie hadden gebracht. Het was allemaal hun schuld!
Steeds meer mensen besloten het erop te wagen en de sloep te verlaten. Ze vertrokken in groepjes en zwommen richting het eiland. Zelfs de gids en de bemanningsleden – die heel goed doorhadden dat we woedend op hen waren – vertrokken. Uiteindelijk bleven we nog met zes personen over in de vierpersoonssloep. Angstige gedachten schoten constant door mijn hoofd. Konden de zwemmers hulp voor ons halen?”

Angstaanjagend
“Na een tijdje hoorden we het fluitje van een zwemvest. De twee Duitse meiden kwamen terug naar de sloep. Zwemmen was niet te doen, zeiden ze. De stroming was te heftig. Dat vond ik angstaanjagend om te horen. Niet veel later keerden ook de gids en de bemanningsleden uitgeput terug. We twijfelden wel even of we ze moesten redden – konden we ze wel vertrouwen? En hoe zou het aflopen met de anderen? Terwijl het weer donker werd, dreven we steeds verder af.
Met Wilbert had ik die nacht diepgaande gesprekken. Gesprekken die steeds meer begonnen te lijken op een afscheid. Af en toe zagen we in de verte een containerschip. Dan gilden en zwaaiden we, maar ze waren te ver weg. Iemand meende een helikopter te zien en we schreeuwden: ‘Red ons!’ Het was een satelliet. De boot aan de horizon bleek de maan te zijn.”

Huwelijksaanzoek
“Tegen de ochtend beleefde ik mijn dieptepunt. Er zweefden koppen koffie voor mijn ogen. Als ik mijn hand uitstak, kon ik ze bijna pakken. Op een bepaald moment werd het me allemaal te veel. Ik huilde, kort maar hevig. Heel voorzichtig zei ik tegen Wilbert: ‘Misschien moeten we ons leven gewoon in handen van de natuur leggen. We laten de boot los en laten ons wegdrijven.’ Misschien was dat wel het minst pijnlijke scenario? We zouden het bewustzijn verliezen, in slaap vallen en nooit meer wakker worden.
Om het moreel in de groep hoog te houden, en omdat ik Wilbert echt als een soort held zag, vroeg ik hem ten huwelijk. Dat zorgde even voor een vrolijke sfeer. De zon kwam op en gaf voor een tweede keer hoop en verlichting.
Mijn benen deden gruwelijk veel pijn. Wilbert zag ik af en toe wegzakken. Plots zei hij: ‘Ik heb je nog geen antwoord gegeven, maar als we hier uitkomen, ga ik met je trouwen.’ Dat hielp weer even, maar de momenten van hoop werden steeds korter van duur. Pijn, wanhoop en angst overschaduwden alle andere emoties. Wie zou er voor mijn kat gaan zorgen? Wat als ze mijn lichaam nooit zouden vinden? Mijn moeder zou eraan onderdoor gaan. Ik moest door. Overleven. Maar ik kon niet meer. Waarom worden we niet gered? vroeg ik me af. Hoe kan dit, hoe komt het dat mijn leven hier zo gaat eindigen?”

Zoete thee
“Langzaam ging de zon onder. Een derde nacht zou ons fataal worden, wist ik. En toen zagen we ineens twee vissersboten op ons afkomen. Oerkreten slaakten we. We gilden, floten en probeerden met alle kracht die we nog in ons hadden hun aandacht te trekken. ‘Ze hebben ons gezien,’ huilde ik. Wilbert sprong overboord. We klampten ons aan elkaar vast en huilden en schreeuwden.
Toen de twee hoge boten vlakbij waren, werden er touwen overboord gegooid, waar we ons aan moesten vasthouden om opgehesen te worden. Dat lukte me niet meer. Een paar keer ben ik terug in zee gevallen. Zul je zien dat ik nu alsnog verdrink, dacht ik.
Aan boord kregen we water en zoete thee te drinken. Zoiets heerlijks had ik nog nooit geproefd! Eenmaal aan land werden we naar een lokaal ziekenhuisje gebracht, waar we ingesmeerd werden met Betadine. We waren een bezienswaardigheid, maar geholpen werden we niet. Er waren geen artsen, geen verpleegkundigen, niets. Ik had via via een telefoon in handen gekregen en legde contact met het consulaat. Zij zouden ervoor zorgen dat onze families op de hoogte werden gesteld, zo werd ons beloofd.
De volgende dag werden we met een politiebus naar een groter ziekenhuis gebracht, maar ook daar werden we niet lichamelijk onderzocht. Weer een dag later werden we naar Bali gevlogen. Daar werden we pas echt geholpen. Ik schrok ontzettend toen ik te horen kreeg dat ik er slecht aan toe was. Naast open wonden, blauwe plekken en spierafbraak, waren mijn nieren ernstig aangetast. Toch vertrokken we zodra ik enigszins in staat was om te reizen.
Eenmaal terug in Nederland drong het tot me door dat ik de zee weliswaar had overleefd, maar ook een stukje van mezelf voorgoed was kwijtgeraakt. Ik vroeg me af of alles wat we hadden meegemaakt ons sterker of juist kapot zou maken.
Onze wonden genazen en door samen te praten, en dankzij psychologische hulp, kwamen we er ook mentaal beetje bij beetje bovenop. Om alles op een rijtje te krijgen, begon Wilbert te schrijven. Het was een van de manieren om alles te verwerken. Wilbert heeft al onze ervaringen en emoties verwerkt in een boek, genaamd Schipbreuk in het paradijs.
Ik ben nooit meer de oude Marjan geworden. Ik leef intenser, maar slaap slecht. Het is onderdeel van mijn leven geworden. Het is vreemd om te beseffen dat we er voor hetzelfde geld niet meer waren geweest. Twee Spanjaarden, die richting het eiland waren gezwommen, zijn nooit gevonden. Dat is moeilijk verteerbaar. De rest heeft het gelukkig wel gered. We hebben nog steeds contact met de andere overlevenden. Ik vind dat waardevol. Zij zijn de enigen die écht weten wat we hebben meegemaakt en hoe het was.”

Verwerking
“Een tijdje geleden zijn we teruggegaan naar Indonesië. Voor Wilbert hoefde dit eerst niet zo nodig, maar voor mij was het een stukje verwerking. Het was een klap in mijn gezicht toen we ontdekten dat er helemaal niet naar ons gezocht was. Het feit dat we gered waren, was pure mazzel. Zo onwerkelijk.
Ondanks alles wat we hebben meegemaakt, ondanks het verdriet, de angst en de pijn, zijn we elkaar altijd blijven steunen. We hebben het samen overleefd. We genieten nu intens van elkaar en van alles wat we doen. Geen moment heb ik gedacht dat we niet samen zouden blijven. We zouden het samen overleven of samen sterven. Wilbert heeft me in Indonesië – op mijn verjaardag, 1 januari 2016 – ten huwelijk gevraagd. We zijn klaar voor de toekomst.”

Marjan (45)

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *